Praten
met een spot op mijn kop was nooit mijn ding. Een podium lijkt al snel op een
schavot, en "op de achtergrond" bekt leuker dan verwaand, ook al is
er niet noodzakelijk een verband. Maar vanavond moet het voor één keer mogen.
Niet praten, maar lezen, dat maakt het opstapje wat lager, het houdt mijn
handen stil en mijn ogen mogen op het blad.
Aan dat blad hou ik me vast, omdat een blad dwarrelt als het valt en
dwarrelend landt altijd zacht. Een valscherm dus, van voorbereide woorden.
Honderd kladjes eerder aan begonnen. Woorden verzet, leestekens verplaatst, van
vooraf aan opnieuw begonnen. Net zolang tot het metrum werkte, tot de klanken
resoneerden met de kleur die ik voor ogen had. Schrijven, is blijven zitten tot het er staat zei
Kees van Kooten ooit.
Vijftig
dus. Een rond getal is scherper voor een twijfelaar, zoekt gerichter naar de
weke plekken tussen de illusies van eeuwigdurende standvastigheid. In de
omgeving van zo’n rekenkundig sprongetje ontstaat er altijd weer een innerlijk debat.
Een discussie tussen de wetenschapper en het jongetje. Het valt me op, hoe met
elk jaar, de afstand tussen die twee groter lijkt te worden. Hoe het jongetje
terrein wint. Kwebbelende viswijven, dat zijn het.
De
eerste, de getallenwreter, moet van relativiteit niet weten. De tijd gaat pas
noemenswaardig aarzelen ergens in de buurt van de lichtsnelheid: een jaar is
een jaar is een jaar, daar is geen ontkomen aan. Aan een leeftijd kleeft geen
kruimel subjectiviteit. Wetenschappelijk verantwoorde tabellen vertellen exact
hoe lang de onbestaande gemiddelde man nog verder tellen mag. Geen statistiek die wil weten hoe oud het
onderwerp zich voelt, enkel de geboortedatum is van tel.
Het
jongetje moet op zijn beurt van tellen of verdwijnen niet weten. Zijn
perspectief is dat van dromer, met het verdwijnpunt op oneindig. Zijn argumenten klinken als ogenblik en
schoonheid en ook als liefde, de liefde die we niet begrijpen. “Ga dat maar meten” daagt hij de eerste uit.
Leg maar eens uit waarom de tijd, als hij dan toch constant is, zoveel langer nodig
heeft om een uur te slijten als je in de wachtzaal van de dokter zit.
En,
zo met die kwebbels in mijn achterhoofd, werd het eindelijk 29 december. Het
werd tijd. Een streep dient om overheen te stappen, niet om oeverloos over te
palaveren of aan te blijven hangen. Voorbij elke drempel valt nieuwe lucht te happen.
Zo dadelijk is het 2012 en word ik 51. Dan is dit alles deel van wat ik voor
het gemak vroeger noem.
29 december
is een stomme dag om jarig te zijn. Mijn moeder zei het zaterdag nog: 31
december 1961 was de slechtste oudejaarsavond die ze zich herinneren kan. Dat
kwam door mij – ik was haar tweede, het nieuwe was eraf, maar ze neemt het me
niet kwalijk voegde ze eraan toe. Ik hield haar gevangen in een bed in het moederhuis
bij de nonnen. En dat terwijl ik eerst
nog thuis geboren was. Ze kreeg flauwe
soep als avondmaal, terwijl haar kring de jaren zestig aan het uitvinden was. Wens ook haar proficiat. Zij is de halve
aanleiding van mij en van vanavond. De andere helft, mijn vader, droeg een lot
dat hem naar de verkeerde kant van de mediaan bracht. Hem vind je terug in de
verhalen van mijn moeder, en als je ze ontwarren kan, in de herinnering en
genen van mijn broers, van mij en van zijn kleinkinderen. Je weet wel hoe dat
gaat, op dagen als vandaag wordt hij net wat meer gemist.
Geklemd
tussen kerstmis en nieuwjaar is er geen mens die aan vieren wil denken. De
lever krijgt vandaag zijn rustdag, de cholesterolspiegel moet met
hoogdringendheid omlaag. Maar voor een
keer past de zotte datum wel in het verhaal. Veel te lang getwijfeld of ik iets
wou organiseren, en wat dan wel, en waar en hoe en ook wanneer. Maar ondanks de
late uitnodiging zijn jullie er geraakt. Zo’n krappe planning kon nooit werken op een doordeweekse
donderdag ergens in het midden van het jaar.
Prettig
dat jullie tot hier gekomen zijn vandaag. Zoveel vertrouwde gezichten op één
plek, een verzameld verleden en toekomst.
Nog waardevoller was het om jullie ergens in die vorige vijftig jaar tegen
te komen, als roerganger, supporter of medeplichtige. Het hielp me de tijd vol
maken. En draait het daar niet om? Vol, niet zoals in gulzig of zoals in vulsel,
maar vol zoals in volledig. Zoals het woord “vol-ledig” zelf, een zoektocht
naar een heikel evenwicht tussen tegenstrijdigheden.
Mijn
grootste medeplichtige, mijn vrouw. Als geen ander weet ze hoe het moet met mij. Ze
kent de dromer en de wetenschapper. Vooral zij zorgt voor de balans. Ze houdt
me vast door los te laten en wijst keer op keer begrijpend en geduldig naar de
grond als ik die weer eens uit het oog verlies. Voeten, zo weet ze dan te vertellen,
staan het beste op de aarde.
Wat
ik wou voor mijn verjaardag vroeg ze. En ik voor de grap: dat Bart Moeyaert
komt voorlezen op de drink. Dag op dag
een week geleden, het auditorium van Permeke: “Behoud de Begeerte” (wij zijn
voor) organiseert “Aanbevelingen voor
een nog beter leven” (wij luisteren graag). Een dozijn schrijvers leest voor.
Een vlotte mooie vrouw praat het aan elkaar. Evi Hanssen lees ik later ergens.
Zonder televisie ligt wat wereldvreemdheid altijd binnen handbereik. Tijdens de
pauze staat Bart Moeyaert naast ons aan een tafeltje te praten. Ons mankeert het
aan een paar stoute schoenen. We spelen plaagstok voor elkaar, uiteraard
spreken we hem niet aan, maar prettig plagen is het wel.
Daarom
lees ik zelf nog twee van zijn gedichten voor. Omdat we beiden fan zijn van
zijn woorden, woorden die een mens doen groeien door zich klein te voelen.
Dapper
Meer
nog dan een ochtendzoen
heb
ik 's morgens moed vandoen.
Wakker
worden is geen kunst.
Dat
gaat.
Van
kwaad is beddengoed
zich
niet bewust
en
koude slaapt niet graag
onder
een deken.
Het is
de mat die
met
de wereld vergeleken
veel
te klein is als begin,
en
zelfs met mij er middenin,
een
beetje knelt.
Ik
aarzel lang, rechtop in bed,
bedenk
dat net als ja of het
het
woordje bang
vaak
in mijn dagboek staat,
maar
dapper is mijn broer
en
zelf ben ik een held.
Dat
helpt.
Opstaan
is de kunst.
Meer
dan een paar ochtendzoenen
heb
ik nood aan stoute schoenen.
Gedicht voor gelukkige mensen
Van
alle mensen die
het
lachen is vergaan,
loopt
een op de drie blind over je heen
en
kijkt dan om.
De wereld
is juist niet van iedereen,
dat
slag.
De
overige twee vallen niet op.
Hun
armen bungelen halfstok.
Onder
hun tong zit gram.
Ze
kennen haast geen zinnen
zonder
tss.
Zo
zuinig zijn ze op hun lucht.
Je
staat erin voor je het weet.
Heb
ik iets van je aan misschien
is
uit hun mond geen vraag.
Een
wenk: kijk naast hun kleren.
Wijs
naar elkaar, wijs naar
het
water met de zon erboven.
Zeg
blije dingen als:
wij
moeten zeer de moeite zijn,
als
zelfs de zee tot hier komt,
weggaat
en
zich weer bedenkt.