maandag 21 maart 2011

Vroeger is voorbij

Na meester Jan, die onze neuzen zacht en voor het eerst weg van thuis, richting wereld had geduwd, was het tijd voor vijf en zes. Zijn opvolger was meneer Wagemans, het contrast kon moeilijk groter. Zo dicht ik me bij zijn voorganger voelde, zo afstandelijk was die man. Pure zakelijkheid is wat ik me herinner. Leren was ernst en de voorbereiding op de middelbare school was een zware verantwoordelijkheid waar geen ruimte was voor al te veel frivole creativiteit. Vreemd genoeg woonde hij net als meester Jan ook in onze straat. Niet naast en schuin onder ons, maar een paar huizen verder en een verdieping hoger. Ik moet glimlachen om de symboliek die ik daarin vandaag lezen wil.

Het overgrote deel van die dagen is weggegleden in de tijd. Voorgoed verloren. Naast een vaag gevoel van overgang zijn er twee gebeurtenissen die wel zijn blijven hangen en een plaats hebben gevonden op het hoopje opgestapelde kruimels van mijn jonge schooldagen.

Zo herinner ik me een les waar ik, een ogenblik de controle kwijt, een spontane opmerking maakte. Onopzettelijk, maar misplaatst en ongevraagd. Mijn ongeremdheid werd me niet in dank afgenomen. De gang op als straf. Verbannen uit de klas. De eerste en enige keer in mijn schoolparcours gelijkgesteld met die paar rebellen uit de klas die elke week wel een keer de gang op moesten. Ze boezemden me angst en ook ontzag in. Bang en bewondering in hetzelfde kinderhoofd gevangen. De lefgozers waar ik me nooit mee meten kon. Hun lot was heldendom of crapuul al naargelang een toevalligheid hen straks zou sturen. Het mijne was het grijze middenveld. Ze vertelden over de verveling die hen overviel terwijl ze op de gang moesten wachten. De stenen van de huizen aan de overkant tellen was hun advies. Dus daar stond ik dan, het beeld voorgoed in mijn herinnering vastgelegd. Opgewonden en bang. Vrezend dat de directeur de gang zou doorstappen en ik hem moest informeren over mijn baldadigheden die zo moeilijk met mijn reputatie van braaf ventje te rijmen waren. Dus ging ik stenen tellen. Om de zenuwen te bedaren en de tijd te doden. Maar er kwam geen directeur en ik herinner me al snel met tellen te zijn gestopt. Ik vond het stom en ik mocht al gauw de klas terug in. Misschien was de leraar al even hard geschrokken van zijn reactie als ikzelf en kreeg hij wroeging. Hij was het 's avonds vergeten, voor mij zou het nooit hetzelfde meer worden.

Verder raakte ik verzeild in een heus gevecht. Mijn eerste en tot op heden enige keer waar ik verblind door woede, mijn gelijk met fysiek geweld wou afdwingen. Ik weet er niet zoveel meer van. Ik denk dat mijn speeltijdkoek van me was afgenomen. Mijn tegenstander heette Marc en hoorde tot de selecte kern van rebellen. Niet alleen stonden ze regelmatig op de gang, een robbertje vechten met een schoolgenootje was altijd welkom als banaal verzet. De verveling moest gecompenseerd. Ze waren meesters in het jennen van de seuten om ze alsnog tot razernij te bewegen. "Hij was begonnen", was hun argument achteraf. Verder was er in zo'n gevecht altijd een winnaar en een verliezer. Ik weet niet wie de punten telde of hoe beslist werd wie de winnaar was. Ik weet ook niet meer hoe ik ben geeindigd. Wel heb ik een beeld bewaard: ik lig met mijn tegenstander op de speelplaats met rond ons een kring van nieuwsgierigen en een leerkracht die er tussendoor stapt om de jonge haantjes uit elkaars haar te halen.

Naast de school waren er duizend andere dingen. Ook daarvan zijn de meeste voorgoed vergeten. Zolang het weer het toeliet hingen we op straat. De auto was een zeldzaam ding in onze slaapwijk en binnen was er veel te weinig plaats om de energie van drie opgroeiende jongens te verdragen. Voetballen in een zelfverzonnen buurtclub met heuse eigen truitjes, of toertjes fietsen rond de huizenblokken. Op het einde van de dag kwam er dan een moeder of een vader door het venster hangen en werden we naar binnen geroepen. Afschrobben, eten, wat televisie en naar bed. De dagen kwamen toen nog uit een bodemloos vat. Van haast was er geen sprake.

Ik stapte ook voor het eerst buiten de schooluren een turnzaal binnen. Onder begeleiding een deel van de vrije tijd verantwoord spenderen. Sporten in clubverband:goed voor lichaam en geest. In die tijd gingen kinderen voetballen of turnen. We hadden ook een stel zwemmers in de straat maar verder ging het niet. Van judo, tennis, paardrijden of kitesurfen was geen sprake. Mijn broers en ik werden de turnzaal in geduwd. Dat was alvast de meest democratische optie. Ik zou er dertig jaar over doen om terug buiten te stappen. Dat eerste jaar werden de lessen gegeven in de turnzaal van onze school door een ietwat wereldvreemde man, die tegenwoordig zonder meer als verdacht zou worden bestempeld. Het leukste van die maandagavonden was de rit terug naar huis. De trainer reed met een break. Een model met elektrische ruiten. Een prachtig snufje waar we niet op uitgekeken raakten en naar hartelust mee mochten spelen. We werden in de auto gestapeld, soms met tien tegelijk. Dan moest er beslist welke straten eerst werden aangedaan. Het was uiteraard de bedoeling zolang mogelijk in de auto gepropt te mogen zitten.

Soms vraag ik me af hoeveel van dat alles belangrijk is geweest. Zijn het de dingen die een mens uit die vroege dagen bijblijven die de contouren van wat volgt hebben getekend? Of is het eerder omgekeerd: is de geheugenfilter al lang genetisch bepaald, en is wat wordt weerhouden eerder een bevestiging? Af en toe droom ik van mijn eigen glazen bol. Dan zou ik naar die dagen willen gluren om te observeren of wat als gevoel is blijven hangen, te herkennen is in de gebeurtenis van buitenaf. Hoe ik de klas werd uitgestuurd en wat er in mijn ogen viel te lezen. Of die woeste razernij gerechtvaardigd was. Ach, alsof dat er nu nog zou toe doen. Tenslotte is vroeger al wel weer even voorbij.

woensdag 2 maart 2011

Kleine dagen


Er zweefden al dagen zware letters zonder woorden door mijn hoofd. Ze doolden zonder rust te vinden, hun echo op de duur onverdraagzaam en bombastisch. Ik zou over moeilijke tijden schrijven. Over noodlot  en wat daarmee samenkomt. Over hoop en wanhoop.

Ik wou vertellen over mensen die ik van op afstand ken. Die op een dag naar de dokter gingen en wiens leven van het ene woord op het andere werd omgedraaid.  Hoe die dokter hen een paar zwarte en witte vlekken op een scherm liet zien, met zijn pen wat getallen op een blad aanwees. En daarna, met medeleven maar zonder aarzeling, met de kordaatheid van een opgeleide arts, de diagnose stelde. Ze hadden kanker. Vanaf nu werd de zever op het werk, de file elke dag, de factuur op het einde van de maand, zelfs de loeten van het puberende kroost, herleidt tot onbeduidende details uit vervlogen zorgeloze dagen. Vanaf nu werd het elke week tellen en hertellen. Dosissen, merkers, uitslagen, millimeters. Van de baxter naar de wc. De levenskwaliteit werd afgemeten aan hoe misselijk de laatste chemo hen zou maken, hoeveel haar er bij het opstaan deze keer zou achterblijven.

Of misschien vertelden die verdwaalde letters zonder zin, het verhaal van hen die ik ooit toevallig tegenkwam, geboren met te grote kieren in hun ziel. Dodelijker dan de meest kwaadaardige tumor, moeilijker te vernietigen dan de agressiefste kankercel. Hun sterren stonden slecht, het lot kraste diepe groeven op genetisch weke plekken. Tot de dunne weifelende weerstand het begaf, en ze met de wanhoop van iemand die het leven lief is maar te diep moest kijken: knoopten, sneden, slikten, sprongen. Zelfmoord, zo zei iemand me die ooit in die buurt was gepasseerd, vraagt een zekere passie voor het leven.

Ik had willen schrijven hoe uit die heftige verhalen van gewone mensen met ongunstig lot, perspectief te trekken valt voor eigen dagen. Hoe erg kan een arrogante klant zijn, een knie die piept, een baas die flipt, een auto met een deuk, als naast de deur, voor het leven zelf gestreden wordt. Maar het werkt nooit lang. Tenzij je zelf, of iemand in je buurt, over die zwarte streep moest hangen, brengt de afwezigheid ervan nooit lang soelaas. Het verdwijnpunt ligt tenslotte altijd op oneindig.

De verlossing voor die opdringerige letterbende zonder rust, lag al even op de loer. Kleine Dagen van Bernard De Wulf zwerft altijd wel ergens in een kamer rond. Elk verhaal een glimlach in pastel voor dagelijks gebruik. Herkenbaarheid in kleine mooie woorden. Ik lees wat, terwijl ik door de kamer been, en de knoop ontwart zich. De woorden volgen sneller dan gewoonlijk. Wat ik onbewust al wist - waarom kwam "Zondagmiddag van vroeger"  anders onverwacht terug bovendrijven - doe mij maar licht en elke ochtend weer opnieuw een kleine dag.