zondag 22 mei 2011

Nachttrein

Dat hij zich nog af en toe komt moeien is niet echt verbazingwekkend. De vos verleert zijn streken niet. Maar het blijft verbazen, dat zijn ongevraagd bezoek me keer op keer de strot toeknijpt, ook nadat het decadente vuurwerk van naïeve jeugdverwachtingen voorgoed leek opgeborgen. Zal die storm dan nooit tot niets verstillen? Toegegeven, de ravage die achterblijft vermindert met de jaren. Er valt elke keer wat minder weg te blazen. Wervels in een woestijn hebben enkel nog een zandbak om in rond te stoeien. Geërodeerd door wat voorafging. De bodem te verschraald om wat dan ook nog in te laten kiemen.

Wat was het vroeger anders. De aanwas kon toen enkel naar de hemel klimmen, dat zag het kleinste kind. Mijn toekomst en mijn hoofdrol: de held als archetype in mijn eigen mythe. Waar lag het keerpunt vraag ik me soms af. Wanneer nam het afbrokkelen voorsprong op de droom? Dan ga ik op zoek naar iets of iemand die ik voor de eindigheid of willekeur de schuld kan geven. Alsof de hemel en de hel niet enkel aan de binnenkant bestaan. Maar er is geen keerpunt, het afscheid van de heldenrol was tergend traag, en zo blijkt, nog steeds niet afgerond.

Eerst nog was het later. Als ik maar voldoende had geleerd dan zou de roem of rijkdom zich als vanzelf wel aanbieden. Later werd ik wat kieskeuriger, zo kon er wat passeren zonder dat de illusie voorgoed moest opgeborgen. De heldenstatus moest er één met inhoud zijn. Liefst nog intellectuele. De rijkdom van de slager om de hoek, die zich met hard en eerlijk werk van financiële onafhankelijkheid had verzekerd, verdiende wel respect en een vleugje afgunst, maar mijn verhaal lag elders. Neen, het spotlicht waar ik in wou staan zou verder reiken dan de straat en de voorkeur ging naar inhoud die het intellect beroeren zou. Fans zouden uit alle hoeken van de wereld komen en hadden ernstige wetenschappelijke diploma's om het inhoudelijk gewicht van mijn verworven status te onderstrepen. En ondertussen, terwijl de tijd onverschillig bleef verdwijnen en het doel onbereikbaar bleef, in plaats van dichterbij te komen, was er de drang zachtmoedig licht te blijven schijnen. Ambitie ruikt altijd naar narcisme en daar valt weinig universele eer te rapen. Nog steeds is het onduidelijk of ook dat geen poging was de nakende en definitieve mislukking te vergoelijken.

Het is allicht van alle tijden en van alle mannen. Het is Lucifer zelf die zich af en toe laat zien. Als hij wat verveeld raakt met het treiteren van ontlichaamde en verbannen zielen komt hij naar de mensen. Niet dat het hem is toegestaan de poort van Hades uit te stappen maar omdat er onder mensen die nog dromen zoveel lol te trappen valt, lapt hij die regel veelal aan zijn laars. Wie zou hem trouwens tot de orde roepen? De clerus heeft allang genoeg aan eigen duivels. Als meester in vermommen is de kans herkend te worden trouwens klein. Als dat al gebeurt, is het altijd achteraf, als de structuur van zijn geweven web ontmaskerd wordt, en dan heeft hij zijn pleziertje al lang gehad. Dus zaait hij ambitie en verlangen, wat talent als brandstof om het vuur lang genoeg te onderhouden, en ook onzekerheid die trager groeit, voor later. Zo kan dat hoopje ego in volle gloed van start, in de overtuiging dat de eeuwigheid hem toekomt. Daarna plaatst hij wat obstakels. En af en toe komt hij kijken naar zijn werk. Het is altijd weer een prachtig zootje waar hij keer op keer om lachen moet.

Ik herken hem ondertussen wel, dat duiveltje van niks. Ik zie wel hoe hij met wat ogenschijnlijke toevalligheden zonder moeite er keer op keer in lukt mijn slecht gestapelde omwalling te omzeilen. Veel heeft hij niet nodig. Wat slaapgebrek volstaat en dan een beetje confrontatie met hoe weinig van die dromen - die hij zelf ooit plantte - is terecht gekomen. Soms is het een geboortedatum of een leeftijd in een nieuwsbericht. De helden van vandaag zijn ondertussen jaren jonger dan ikzelf. Het smoesje dat het straks wel zal gebeuren houdt al lang geen steek meer. Maar vaker nog, verschijnt hij dichterbij. Kruipt hij in de huid van iemand van weleer waarmee de band niet helemaal is doorgesleten. Iemand op wie de stempel "geslaagd" wel is blijven plakken in mijn ogen. Dan kom ik bij hen thuis en merk hoe vanzelfsprekend succes doorheen hun dagen drijft. Soms is het de wereld die hen heeft ontdekt en met lof voor wat ze doen hun 'spotlight' plek heeft laten kiezen. Soms is financieel succes hun deel en is geleuter op het werk nog enkel nodig om te dienen als contrast met de verveling van vakantie.

Hoe herkenbaar en doorzichtig zijn platvloerse streken ook zijn, keer op keer is hij te snel. Dan blijf ik toch weer voor een dag of wat achter met een weggevreten eigenbeeld waar verder weinig rede vat op heeft. Dan grijp ik terug naar Menno Wigman. Zijn zwarte weemoed resoneert naadloos met die pathetische titel van mislukkeling die ik me op die dagen aanmeet.

Nachttrein

Na alles dit. Een vreemde, afgeleefde blik
in een beslagen ruit. Dat afgehakte hoofd,
die Hitler zonder snor: ben ik dat echt?
Heeft daar, in die verwaande izegrim,
heeft daar een moeder in geloofd? Mijn god,

waar is die plunderaar die met Walküren sliep,
de dichter die op vogels en violen reed?
Ik ben zo moe, zo vastgevroren in een vloek,
en in de vuile ruit die zich verspreekt
zie ik nog één keer mijn verloren blik,

Omlijst door angst en rook en zelfverwijt.
Te laat. Geen hartstocht dreef mij naar de grens,
geen Gorter of Lodeizen greep mijn pen. Te laat.
En zoals alles wat met leven is behept
ben ik op weg en kom ik aan.


(Menno Wigman)