vrijdag 30 december 2011

The King's speech


Praten met een spot op mijn kop was nooit mijn ding. Een podium lijkt al snel op een schavot, en "op de achtergrond" bekt leuker dan verwaand, ook al is er niet noodzakelijk een verband. Maar vanavond moet het voor één keer mogen. Niet praten, maar lezen, dat maakt het opstapje wat lager, het houdt mijn handen stil en mijn ogen mogen op het blad.  Aan dat blad hou ik me vast, omdat een blad dwarrelt als het valt en dwarrelend landt altijd zacht. Een valscherm dus, van voorbereide woorden. Honderd kladjes eerder aan begonnen. Woorden verzet, leestekens verplaatst, van vooraf aan opnieuw begonnen. Net zolang tot het metrum werkte, tot de klanken resoneerden met de kleur die ik voor ogen had.  Schrijven, is blijven zitten tot het er staat zei Kees van Kooten ooit.

Vijftig dus. Een rond getal is scherper voor een twijfelaar, zoekt gerichter naar de weke plekken tussen de illusies van eeuwigdurende standvastigheid. In de omgeving van zo’n rekenkundig sprongetje ontstaat er altijd weer een innerlijk debat. Een discussie tussen de wetenschapper en het jongetje. Het valt me op, hoe met elk jaar, de afstand tussen die twee groter lijkt te worden. Hoe het jongetje terrein wint. Kwebbelende viswijven, dat zijn het. 

De eerste, de getallenwreter, moet van relativiteit niet weten. De tijd gaat pas noemenswaardig aarzelen ergens in de buurt van de lichtsnelheid: een jaar is een jaar is een jaar, daar is geen ontkomen aan. Aan een leeftijd kleeft geen kruimel subjectiviteit. Wetenschappelijk verantwoorde tabellen vertellen exact hoe lang de onbestaande gemiddelde man nog verder tellen mag.  Geen statistiek die wil weten hoe oud het onderwerp zich voelt, enkel de geboortedatum is van tel.

Het jongetje moet op zijn beurt van tellen of verdwijnen niet weten. Zijn perspectief is dat van dromer, met het verdwijnpunt op oneindig.  Zijn argumenten klinken als ogenblik en schoonheid en ook als liefde, de liefde die we niet begrijpen.  “Ga dat maar meten” daagt hij de eerste uit. Leg maar eens uit waarom de tijd, als hij dan toch constant is, zoveel langer nodig heeft om een uur te slijten als je in de wachtzaal van de dokter zit.

En, zo met die kwebbels in mijn achterhoofd, werd het eindelijk 29 december. Het werd tijd. Een streep dient om overheen te stappen, niet om oeverloos over te palaveren of aan te blijven hangen. Voorbij elke drempel valt nieuwe lucht te happen. Zo dadelijk is het 2012 en word ik 51. Dan is dit alles deel van wat ik voor het gemak vroeger noem.

29 december is een stomme dag om jarig te zijn. Mijn moeder zei het zaterdag nog: 31 december 1961 was de slechtste oudejaarsavond die ze zich herinneren kan. Dat kwam door mij – ik was haar tweede, het nieuwe was eraf, maar ze neemt het me niet kwalijk voegde ze eraan toe. Ik hield haar gevangen in een bed in het moederhuis bij de nonnen.  En dat terwijl ik eerst nog thuis geboren was.  Ze kreeg flauwe soep als avondmaal, terwijl haar kring de jaren zestig aan het uitvinden was.  Wens ook haar proficiat. Zij is de halve aanleiding van mij en van vanavond. De andere helft, mijn vader, droeg een lot dat hem naar de verkeerde kant van de mediaan bracht. Hem vind je terug in de verhalen van mijn moeder, en als je ze ontwarren kan, in de herinnering en genen van mijn broers, van mij en van zijn kleinkinderen. Je weet wel hoe dat gaat, op dagen als vandaag wordt hij net wat meer gemist.

Geklemd tussen kerstmis en nieuwjaar is er geen mens die aan vieren wil denken. De lever krijgt vandaag zijn rustdag, de cholesterolspiegel moet met hoogdringendheid omlaag.  Maar voor een keer past de zotte datum wel in het verhaal. Veel te lang getwijfeld of ik iets wou organiseren, en wat dan wel, en waar en hoe en ook wanneer. Maar ondanks de late uitnodiging zijn jullie er geraakt.  Zo’n krappe planning kon nooit werken op een doordeweekse donderdag ergens in het midden van het jaar.

Prettig dat jullie tot hier gekomen zijn vandaag. Zoveel vertrouwde gezichten op één plek, een verzameld verleden en toekomst.  Nog waardevoller was het om jullie ergens in die vorige vijftig jaar tegen te komen, als roerganger, supporter of medeplichtige. Het hielp me de tijd vol maken. En draait het daar niet om? Vol, niet zoals in gulzig of zoals in vulsel, maar vol zoals in volledig. Zoals het woord “vol-ledig” zelf, een zoektocht naar een heikel evenwicht tussen tegenstrijdigheden.

Mijn grootste medeplichtige, mijn vrouw. Als geen ander weet ze hoe het moet met mij. Ze kent de dromer en de wetenschapper. Vooral zij zorgt voor de balans. Ze houdt me vast door los te laten en wijst keer op keer begrijpend en geduldig naar de grond als ik die weer eens uit het oog verlies. Voeten, zo weet ze dan te vertellen, staan het beste op de aarde.

Wat ik wou voor mijn verjaardag vroeg ze. En ik voor de grap: dat Bart Moeyaert komt voorlezen op de drink.  Dag op dag een week geleden, het auditorium van Permeke: “Behoud de Begeerte” (wij zijn voor)  organiseert “Aanbevelingen voor een nog beter leven” (wij luisteren graag). Een dozijn schrijvers leest voor. Een vlotte mooie vrouw praat het aan elkaar. Evi Hanssen lees ik later ergens. Zonder televisie ligt wat wereldvreemdheid altijd binnen handbereik. Tijdens de pauze staat Bart Moeyaert naast ons aan een tafeltje te praten. Ons mankeert het aan een paar stoute schoenen. We spelen plaagstok voor elkaar, uiteraard spreken we hem niet aan, maar prettig plagen is het wel.

Daarom lees ik zelf nog twee van zijn gedichten voor. Omdat we beiden fan zijn van zijn woorden, woorden die een mens doen groeien door zich klein te voelen.


Dapper
Meer nog dan een ochtendzoen
heb ik 's morgens moed vandoen.
Wakker worden is geen kunst.
Dat gaat.
Van kwaad is beddengoed
zich niet bewust
en koude slaapt niet graag
onder een deken.
Het is de mat die
met de wereld vergeleken
veel te klein is als begin,
en zelfs met mij er middenin,
een beetje knelt.
Ik aarzel lang, rechtop in bed,
bedenk dat net als ja of het
het woordje bang
vaak in mijn dagboek staat,
maar dapper is mijn broer
en zelf ben ik een held.
Dat helpt.

Opstaan is de kunst.
Meer dan een paar ochtendzoenen
heb ik nood aan stoute schoenen.



Gedicht voor gelukkige mensen
Van alle mensen die
het lachen is vergaan,
loopt een op de drie blind over je heen
en kijkt dan om.
De wereld is juist niet van iedereen,
dat slag.
De overige twee vallen niet op.
Hun armen bungelen halfstok.
Onder hun tong zit gram.
Ze kennen haast geen zinnen
zonder tss.
Zo zuinig zijn ze op hun lucht.
Je staat erin voor je het weet.
Heb ik iets van je aan misschien
is uit hun mond geen vraag.
Een wenk: kijk naast hun kleren.
Wijs naar elkaar, wijs naar
het water met de zon erboven.
Zeg blije dingen als:
wij moeten zeer de moeite zijn,
als zelfs de zee tot hier komt,
weggaat
en zich weer bedenkt.