vrijdag 30 december 2011

The King's speech


Praten met een spot op mijn kop was nooit mijn ding. Een podium lijkt al snel op een schavot, en "op de achtergrond" bekt leuker dan verwaand, ook al is er niet noodzakelijk een verband. Maar vanavond moet het voor één keer mogen. Niet praten, maar lezen, dat maakt het opstapje wat lager, het houdt mijn handen stil en mijn ogen mogen op het blad.  Aan dat blad hou ik me vast, omdat een blad dwarrelt als het valt en dwarrelend landt altijd zacht. Een valscherm dus, van voorbereide woorden. Honderd kladjes eerder aan begonnen. Woorden verzet, leestekens verplaatst, van vooraf aan opnieuw begonnen. Net zolang tot het metrum werkte, tot de klanken resoneerden met de kleur die ik voor ogen had.  Schrijven, is blijven zitten tot het er staat zei Kees van Kooten ooit.

Vijftig dus. Een rond getal is scherper voor een twijfelaar, zoekt gerichter naar de weke plekken tussen de illusies van eeuwigdurende standvastigheid. In de omgeving van zo’n rekenkundig sprongetje ontstaat er altijd weer een innerlijk debat. Een discussie tussen de wetenschapper en het jongetje. Het valt me op, hoe met elk jaar, de afstand tussen die twee groter lijkt te worden. Hoe het jongetje terrein wint. Kwebbelende viswijven, dat zijn het. 

De eerste, de getallenwreter, moet van relativiteit niet weten. De tijd gaat pas noemenswaardig aarzelen ergens in de buurt van de lichtsnelheid: een jaar is een jaar is een jaar, daar is geen ontkomen aan. Aan een leeftijd kleeft geen kruimel subjectiviteit. Wetenschappelijk verantwoorde tabellen vertellen exact hoe lang de onbestaande gemiddelde man nog verder tellen mag.  Geen statistiek die wil weten hoe oud het onderwerp zich voelt, enkel de geboortedatum is van tel.

Het jongetje moet op zijn beurt van tellen of verdwijnen niet weten. Zijn perspectief is dat van dromer, met het verdwijnpunt op oneindig.  Zijn argumenten klinken als ogenblik en schoonheid en ook als liefde, de liefde die we niet begrijpen.  “Ga dat maar meten” daagt hij de eerste uit. Leg maar eens uit waarom de tijd, als hij dan toch constant is, zoveel langer nodig heeft om een uur te slijten als je in de wachtzaal van de dokter zit.

En, zo met die kwebbels in mijn achterhoofd, werd het eindelijk 29 december. Het werd tijd. Een streep dient om overheen te stappen, niet om oeverloos over te palaveren of aan te blijven hangen. Voorbij elke drempel valt nieuwe lucht te happen. Zo dadelijk is het 2012 en word ik 51. Dan is dit alles deel van wat ik voor het gemak vroeger noem.

29 december is een stomme dag om jarig te zijn. Mijn moeder zei het zaterdag nog: 31 december 1961 was de slechtste oudejaarsavond die ze zich herinneren kan. Dat kwam door mij – ik was haar tweede, het nieuwe was eraf, maar ze neemt het me niet kwalijk voegde ze eraan toe. Ik hield haar gevangen in een bed in het moederhuis bij de nonnen.  En dat terwijl ik eerst nog thuis geboren was.  Ze kreeg flauwe soep als avondmaal, terwijl haar kring de jaren zestig aan het uitvinden was.  Wens ook haar proficiat. Zij is de halve aanleiding van mij en van vanavond. De andere helft, mijn vader, droeg een lot dat hem naar de verkeerde kant van de mediaan bracht. Hem vind je terug in de verhalen van mijn moeder, en als je ze ontwarren kan, in de herinnering en genen van mijn broers, van mij en van zijn kleinkinderen. Je weet wel hoe dat gaat, op dagen als vandaag wordt hij net wat meer gemist.

Geklemd tussen kerstmis en nieuwjaar is er geen mens die aan vieren wil denken. De lever krijgt vandaag zijn rustdag, de cholesterolspiegel moet met hoogdringendheid omlaag.  Maar voor een keer past de zotte datum wel in het verhaal. Veel te lang getwijfeld of ik iets wou organiseren, en wat dan wel, en waar en hoe en ook wanneer. Maar ondanks de late uitnodiging zijn jullie er geraakt.  Zo’n krappe planning kon nooit werken op een doordeweekse donderdag ergens in het midden van het jaar.

Prettig dat jullie tot hier gekomen zijn vandaag. Zoveel vertrouwde gezichten op één plek, een verzameld verleden en toekomst.  Nog waardevoller was het om jullie ergens in die vorige vijftig jaar tegen te komen, als roerganger, supporter of medeplichtige. Het hielp me de tijd vol maken. En draait het daar niet om? Vol, niet zoals in gulzig of zoals in vulsel, maar vol zoals in volledig. Zoals het woord “vol-ledig” zelf, een zoektocht naar een heikel evenwicht tussen tegenstrijdigheden.

Mijn grootste medeplichtige, mijn vrouw. Als geen ander weet ze hoe het moet met mij. Ze kent de dromer en de wetenschapper. Vooral zij zorgt voor de balans. Ze houdt me vast door los te laten en wijst keer op keer begrijpend en geduldig naar de grond als ik die weer eens uit het oog verlies. Voeten, zo weet ze dan te vertellen, staan het beste op de aarde.

Wat ik wou voor mijn verjaardag vroeg ze. En ik voor de grap: dat Bart Moeyaert komt voorlezen op de drink.  Dag op dag een week geleden, het auditorium van Permeke: “Behoud de Begeerte” (wij zijn voor)  organiseert “Aanbevelingen voor een nog beter leven” (wij luisteren graag). Een dozijn schrijvers leest voor. Een vlotte mooie vrouw praat het aan elkaar. Evi Hanssen lees ik later ergens. Zonder televisie ligt wat wereldvreemdheid altijd binnen handbereik. Tijdens de pauze staat Bart Moeyaert naast ons aan een tafeltje te praten. Ons mankeert het aan een paar stoute schoenen. We spelen plaagstok voor elkaar, uiteraard spreken we hem niet aan, maar prettig plagen is het wel.

Daarom lees ik zelf nog twee van zijn gedichten voor. Omdat we beiden fan zijn van zijn woorden, woorden die een mens doen groeien door zich klein te voelen.


Dapper
Meer nog dan een ochtendzoen
heb ik 's morgens moed vandoen.
Wakker worden is geen kunst.
Dat gaat.
Van kwaad is beddengoed
zich niet bewust
en koude slaapt niet graag
onder een deken.
Het is de mat die
met de wereld vergeleken
veel te klein is als begin,
en zelfs met mij er middenin,
een beetje knelt.
Ik aarzel lang, rechtop in bed,
bedenk dat net als ja of het
het woordje bang
vaak in mijn dagboek staat,
maar dapper is mijn broer
en zelf ben ik een held.
Dat helpt.

Opstaan is de kunst.
Meer dan een paar ochtendzoenen
heb ik nood aan stoute schoenen.



Gedicht voor gelukkige mensen
Van alle mensen die
het lachen is vergaan,
loopt een op de drie blind over je heen
en kijkt dan om.
De wereld is juist niet van iedereen,
dat slag.
De overige twee vallen niet op.
Hun armen bungelen halfstok.
Onder hun tong zit gram.
Ze kennen haast geen zinnen
zonder tss.
Zo zuinig zijn ze op hun lucht.
Je staat erin voor je het weet.
Heb ik iets van je aan misschien
is uit hun mond geen vraag.
Een wenk: kijk naast hun kleren.
Wijs naar elkaar, wijs naar
het water met de zon erboven.
Zeg blije dingen als:
wij moeten zeer de moeite zijn,
als zelfs de zee tot hier komt,
weggaat
en zich weer bedenkt.

vrijdag 23 december 2011

Een andere keer misschien

Een jaar alweer. De aarde toerde rond de zon, we zijn weer waar we vertrokken. Het verzamelvat van dagen (vooraf altijd bodemloos) is op. De kinderen werden, met die vanzelfsprekendheid zo eigen aan kinderen, een jaartje onafhankelijker, groeiden wat centimeters dichter bij hun hemel.  Mijn vrouw bleef van me houden.

Hoeveel van die verteerde dagen deden er toe? Welke waren vulsel? Dan vraag ik me wel eens af of ik goed bezig ben? Vast niet besef ik elke keer opnieuw. Ook dit jaar donderden die dagen in dat immer grijpgrage vergeetgat. Weggespoeld op werkweek golven. Op een tij van zeven dagen, van maandag tot maandag, van druk naar vergeten. Vooral op vrijdagavond, als de combinatie van slaapgebrek en de zachte troost van een lichte alcoholroes besluiten een feestje te bouwen op mijn afgepeigerd gemoed, wordt het moeilijk de twijfel te negeren. Op zo'n vrijdagavond, na de yoga en een tripel (over een vloek gesproken) kwam ik de Dalai Lama tegen op het wereld wijde web.






Op mijn lijf geschreven. Ik ken die "man" die hem verbaast, ik ben hem zelf. Zo’n citaat gaat dan liggen bonken in mijn achterhoofd.  Misschien dat tripel en de Daila Lama niet de meest geschikte combinatie is, maar ik vind het toch ook lullig van die wijze man. Zeggen waar het schort maar niet vertellen hoe het moet. Vergeet de studie van de kinderen? Vergeet de oude dag? Leven in "the present", ingepakt als een etmaal in een kerstgeschenk?

Af en toe probeer ik. Dan neem ik mezelf thuis op, fiets naar de shala wat verder in de stad, en zet mezelf terug neer op mijn yoga matje. Ademen en rekken en draaien en plooien, tot het zitlijf met zijn drukke kop, zwetend terug rechtop komt, schouders uit de oren, het hart naar de wolken.  Op dat matje zoek ik dan bewust naar de ruimte tussen mijn gedachten om ze tot op heden nooit te vinden.

Maar ik blijf zwetend zoeken naar die taterloze plek. Ik vind het prettig ademen op mijn matje, en een mens moet iets met al die tijd. Ook als straks de sapjesdrinkers uit het glazen huis stappen (respect), ook als mijn jaar vijftig dichtklapt als een rusteloze deur, ook als ik zodadelijk de streep onder mijn verkruimeld prullarium trek. Ook dan hou ik aan: in adem, zweet en ohm, de zoektocht naar de stilte die ik zo vrees.

Het verhaal is grotendeels verteld. Het jaar was net wat sneller dan de inspiratie. Helemaal rond raakte ik niet, maar afronden doe ik toch. Wat er overschoot?  Vijfentwintig jaar sportzalen. Van koprol, over succesroes tot amateurcoach.  Het turnen en zijn volkje droeg me mee naar waar ik nu zit.  Een vriend, te intelligent voor wat geluk, te gevoelig om niet eenzaam te blijven. Hij hoort bij de prullaria. Omdat hij zoveel uren met me praten wou, zoveel avonden naar me luisterde. Hij houdt me mee rechtop, elke man zijn held.  Maar bovenal, wat vader worden met me deed, wat het nog elke dag met me doet. Het had wat woorden waard geweest.  Daar waar betekenis, liefde en angst nog niet van elkaar zijn losgeweekt had ik mijn muze voor die dag misschien wel kunnen vinden. 

Een andere keer misschien….

maandag 19 december 2011

Lange Ridderstraat


  
Om naar huis te gaan moet ik nu eigenlijk door de Lange Ridderstraat en het zou niet te verantwoorden zijn indien ik er voor uit de weg ging. Mij dunkt dat ik geen misdadiger ben en ik zal er dan ook dóórlopen al brak ik er de nek.  Een bekende hoek om en zij ligt voor mij: een strook maanlicht en daarnaast een schaduwbank. Hoe laat mag het wel zijn? Van al de straten van onze oude stad komt deze mij het meest rampzalig voor.  Geslachten van proletariërs hebben hier onvermoeid gewoekerd en gestonken, in krotten die nog slechts ten koste van een geweldige inspanning in verticale stand blijven. Er is niemand te zien, niets te horen op dit ontijdig uur. En uit de oude riolen stijgt een walm op waar ik wee van word.   Eenenzeventig is een wrakke deur en een venstermuil waarvan de helft met planken dichtgespijkerd is. Van het vaal gelaat hangt het pleister in lappen naar beneden en uit een afloopbuis, die uitsteekt als een galg, leken moeizaam de laatste tranen van de regenvlaag die mij belet heeft mijn stamkroeg op te zoeken.  Zal jij het bestaan te kloppen aan dit heiligdom om in Ali's naam Maria op te eisen die van ochtend aan boord was van de Dehli Castle, voor de zakken? Want hier is het, mijn hele wezen is er zeker van.  Kom, oude sater, het is genoeg. Laat haar in vrede genieten van haar laatste sigaretten, dromen van haar sjaaltje en van haar pot gember. En loop door, dan wordt u wellicht de geilheid niet aangerekend die bij deze nachtelijke klopjacht uw stut is geweest.
(Willen Ellschot, Het dwaallicht, 1946)


Alles was in overgang, die eerste jaren in de Lange Ridderstraat.  Een eerste pets verteerd, een eerste en wat later tweede, echte job. Het ouderlijke huis uit, een eigen plek en een nieuw lief om me uit mijn put te sleuren. Beiden nog groggy van een net geluwde emostorm, bleven we aan elkaar hangen. Dat een relatie die van start gaat op zo'n wakke ondergrond weinig kans op overleven krijgt, werd me pas achteraf duidelijk. Eerst studeerde ze nog en woonde thuis, later ging ze ook alleen wonen. De beginjaren dreven op zorgeloze overvloed. Met voldoende geld, vrijheid, aandacht en ruimte leek "voor altijd", een vanzelfsprekendheid. Werken in de week, altijd wel wat om handen in het weekend, af en toe samen op bescheiden rugzakreis. De turnzaal als mijn rode draad doorheen die eindeloosheid. Soms zie ik haar terug, dat lief van toen. Nog steeds even blond, nog even blauwe intelligente fonkels in de ogen, nog steeds datzelfde overbodige gebrek aan zelfvertrouwen. Ze woont nu in een prachtige gerenoveerde boerderij, samen met haar man en twee kinderen. Verder, zoals het hoort op zo’n hoeve, een reeks honden, katten, schapen, kippen. Mijn exen, moet ik vaststellen, boeren goed.

Het dwaallicht dat mij indertijd naar de Lange Ridderstraat lokte, heette niet Maria Van Dam, maar toekomst, of misschien volwassen. Toen ik veertig jaar na de doortocht van Laarmans, nummer eenenzeventig introk, was het pand samengevoegd met nummer drieënzeventig en opgeknapt tot een modern gebouw met drie appartementen en onderaan een grote garage. Een blitse jongeman met een nog blitsere sportwagen zag er toekomst in en had geïnvesteerd in de renovatie van de panden. Ik was zijn eerste huurder en zou er tien jaar blijven hangen en getuigen hoe het pand verwaarloosd door zijn immer onbereikbare eigenaar, traag terug richting onbewoonbaar evolueerde. Misschien was het de geest van Maria Van Dam die zich liet gelden, of spookte Laarmans zelf in de gang over de steile smalle levensgevaarlijke trap?  De straat werd autoluw verklaard en met klinkers afgewerkt. Voor het pand kwam een merkpaal om de wandelaars die Laarmans'  tocht door de stad overdeden, een houvast te geven. De parochie van miserie kreeg een lik verf, maar achter de gevels van de sociale woningen blijft de rauwheid van een bestaan in armoede, gretig rondgraaien.

Nu en dan fiets ik door de Lange Ridderstraat, herinner me hoe ik het laatste uur alleen met een stofzuiger in het leeggehaalde appartement onwennig stond te draaien, overtuigd dat ik na tien jaar, voorgoed een stuk van mezelf zou achterlaten. Dan denk ik aan de buurtbewoners van weleer. De man met zijn eeuwige sigarettenpeuk – we doopten hem het standbeeld.  Hij stond onbeweeglijk dag en nacht, bij weer en ontij, steevast voor de poort van het sociale woningcomplex. Of aan de onverzorgde vrouw van de overkant en haar onvervalst dialect. Hoe ze langs haar kant van de straat altijd door het raam hing en vriendelijk naar me knikte. Vanop de fiets kijk ik dan telkens even vluchtig naar de ramen van de eerste verdieping, waar ik bij goed weer ging inzitten op zoek naar een straal zon. Kijk ik of het muggenraam, wat ik ondanks mijn legendarische onhandigheid, in elkaar getimmerd kreeg, nog steeds in gebruik is.  Ooit hing ik een halve dag door dat raam en gaf telefonisch verslag van de 1 mei stoet die zich langs het pleintje verderop ontplooide.  Wat jaren verder, toen mijn vrouw van later mee de Lange Ridderstraat was ingetrokken, werd in het raam zitten bij goed weer, een heus ritueel waarnaar werd uitgekeken. Met de krant en een glas wijn, balanceren op de vensterbank. Ze doopte het kwertieren. Het werd deel van de familiale woordenschat. Een zelfverzonnen synoniem voor het vangen van de laatste streep avondzon op een ongewone plek.

donderdag 8 december 2011

Lummelen


Iedereen is het huis uit. Ze zijn werken, leren, spelen. Buiten zit de straat verstopt, de slachtoffers claxonneren zichzelf een bestaansrecht. Ik zit stil, de lucht drapeert zich rond me als een viskeuze gel. Bewegen op het tempo van ontwennen. Ergens achteraan mijn bewustzijn trappelt ongeduldig een verweesde drukte rond. Mijn hoofd negeert het trippelen, maar met dat negeren wringt zich een ongemakkelijk gevoel tussen hoofd en ribbenkast: de aangekweekte gewoontes wachten nog altijd op allerlei gedoe. Zoals een man die zijn baard van jaren afscheert, de eerste dagen met zijn vingers doorheen de verdwenen baard blijft strijken. Ik lummel door de lege uren. Dat lummelen zo vlot zoveel tijd kan vullen. Is dit nu een sabbatical, "a rest from work" ? Ik moet dus nu iets plannen waar ik al zo lang naar verlang maar nooit de tijd voor nam. Maar ik plan niets. Het enige waar ik af en toe mee bezig ben is een nieuwe job zoeken en wat huishoudelijke spullen. Misschien ben ik veeleer een teleurgestelde werkzoekende?

Op de radio wordt een man geïnterviewd. Ik blijf hangen bij die banale zin. Waarom is het "op de radio"? Waarom niet "in" of "bij"? Waarom koos iemand ooit voor "op"? Staat dat ergens in een regeltje beschreven? Ik zoek naar dat regeltje op het wereld wijde web, maar vind het niet. Bestaat er een holistisch handleiding van de Nederlandse taal waarin ook staat welke voorzetsels bij welke woorden horen?

De man, die op de radio, spreekt met een diepe ernstige stem. Zijn autoriteit ligt ongemerkt opgeborgen in elk van de lettergrepen die hij ongehaast maar vastberaden uitspreekt. Niet wat hij zegt, maar de subtiele klank van zijn stem die drijft in een basale ondertoon, wekt vertrouwen.  Er staan zachte streepjes onder de belangrijke woorden, de fluostift blijft opgeborgen. Sommige mensen kunnen dat, zo praten. De man vertelt dat een mededeling van de Europese Centrale Bank de markt heeft gekalmeerd. Hier is het weer, dat monster zonder ogen: de markt.

Wie is dat dan, de markt? Waar vinden we dat monster? Het wordt tijd dat iemand dat beest uitlegt dat het welletjes is geweest.  Dat software, hoe geniaal de bedenkers ervan ook waren, niet moet losgelaten worden op zichzelf, om met getallen over de brug te komen die bepalen hoeveel straks een brood moet kosten of wat een gemiddelde mens na zijn pensionering met zijn bijeen gesprokkelde overschotjes al dan niet nog kan uitspoken. Iemand moet de markt vertellen dat "short selling" of "day trading" geen maatschappelijke bijdrage levert en dus geen stuiver waard zou mogen zijn. Dat groteske piramidespel, die vermaledijde markt, moet gesloopt. Daarna kan er aan "markt 2.0" gewerkt. Eentje met mensen achter kraampjes die hun waren aanprijzen en die je voor je centen, een brood of een vis geven, en geen "bond" of een "effect" waarachter nog onguurdere financiële producten hangen.

Ik word er moedeloos van. Zonder revolutie, zonder het bloed en lijden wat altijd weer aan revoluties kleeft, komt dit niet goed. Het zit te eng verweven door al wat we doen en waarvan we ooit droomden. We klampen ons te krampachtig vast aan die virtuele rijkdom, ook ik.   Net nog wou ik een trapje klimmen op de ladder van de piramide.  Meer dan af en toe wat nutteloze woorden spuien doe ik niet.  Straks word ik allicht terug loonslaaf, verstop ik me achter de façade van een groot beursgenoteerd bedrijf wat zijn kapitaal en mijn loon onderhoudt met het maken en verkopen van software waarmee de markt zichzelf in stand kan houden. Want werken moet, voor de slinkende toekomst van mezelf maar meer nog voor die van de jeugd. Alsof die niet voor zichzelf zou willen zorgen.  Soms denk ik dat ik maar eens mee de barricade op moest, in plaats van apathisch de teloorgang af te wachten. De conservatieve kramp om ons verzameld spaargeld te vrijwaren is oprecht maar nutteloos. De correctie komt, dat kan niet anders. Misschien ligt de toekomst niet in het loon van dat beursgenoteerd bedrijf maar bij de onmin van de OWS beweging?

En zo, kijk, na al dit, blijkt dat ook deze keer de tijd zich gewillig vol liet lummelen.

zondag 4 december 2011

Boekenkast


Gangen vol gesorteerde ruggen, al eeuwen bewaarders van al wat mensen beroert.  Verdoemd, gelauwerd, verbrand, verbannen, gekoesterd.  Van oorlog en haat naar liefde en terug. Opschriften in goud of in wit of in gekkere kleuren of krullen. Op centimeters afgemeten lettergrepen die aarzelend of met arrogant vertrouwen een metrum zoeken om wat achter de rug steekt schreeuwend of fluisterend, samen te vatten. Niets of niemand doet het hen na, geen ding of geen mens die zichzelf met zijn rug naar je toe voor het eerst vertoont. Zij doen dat wel, al honderden jaren hangt het uithangbord op de rug.

Vroeger kwam ik vaak in de bibliotheek. Ik vond het een prettige plek met zijn eerbied voor woorden en stilte. Decor om slenterend te zoeken of doelloos te dromen. Om met ogenschijnlijke willekeur zo'n rug met mijn wijsvinger aan zijn vrije bovenkant uit zijn plek te laten kantelen en op een toevallige bladzijde open te slaan. Het boek te wikken en wegen, te taxeren op kleur en op geur en op de korrel van het papier. Om ergens in het midden van een verhaal te verdwijnen en de sfeer als verdwaalde passant te betasten.

Vandaag passeer ik nog zelden in de bibliotheek. Enkel voor kinder- en reisboeken en alleen als mijn vrouw haar agenda het echt niet meer toelaat ook dat er nog bij te nemen. Die prettige plek van toen maakt me onduidelijk bang. In al die verhalen die wie weet hoe lang daar al onaangeroerd staan, voel ik verdwijnen doorschijnen. De boutade, "wie schrijft die blijft", dwaalt als een vergeelde illusie spookachtig doorheen die haast religieuze stilte. Dan denk ik aan al die auteurs wiens werk hier stof staat te vangen, aan dat veelvoud van ooit geschreven woorden die het nooit tot bib of boek hebben gemaakt.  Vergaarde overtolligheid per thema in een rek gezet. Geen plek die de nutteloosheid van schrijven zo duidelijk maakt. De ambitie zelf ooit een poging te ondernemen om mijn "liefste dagboek" niveau te overstijgen, wordt daar telkens na luttele ogenblikken meedogenloos gefnuikt. Het lijkt wel alsof al die ruggen naar me staren en fluisteren: "Begin er niet aan.  Een droom hoeft geen hoop. Verstofte illusies is al wat er overblijft" 

Tegenwoordig, met mijn middelbare leeftijd en aangepast budget, snuister ik meestal in boekenwinkels op zoek naar leesvoer om mijn hoofd en tijd mee vol te maken. Wat een verschil.  In een boekenwinkel is het zelden stil en naast muren met kasten vol ruggen zijn er ook rekken met voorkanten. Voorkanten waar is over nagedacht, waar is over vergaderd, waar is over gediscuteerd. Voorkanten met kunst en kleuren die resoneren met de binnenkant, die netjes volgen wat marktstudies over boeken en kleuren vertellen en waar de schrijver hopelijk zijn werk van maanden in herkent. Verder vind je altijd wel een torentje met de hitparade van de week. De nummer één kijkt steevast in de ogen van al wie passeert, dat scheelt het personeel een hoop vragen. Die hitparade met zijn commerciële invalshoek geeft het boek zijn bestaansrecht terug, helpt me vergeten hoe al dat geschrijf niet meer is dan onderhoudend, vormelijk verantwoord, menselijk gekakel.

Met al die gekochte boeken die voorlopig in kasten en schuiven en dozen worden bewaard, met al die gevatte lectuur waar ik zo vele uren ongevaarlijk mee kon vullen, maak ik ooit zelf een muur met ruggen. Een volgend huiselijk project: de boekenkast.  Nog steeds is de muur waar de kast haar basis moet krijgen, onvindbaar gebleven. Zo'n boek verdient fundament alvorens tot recyclage papier te verworden.  Eens de kast er staat, worden alle gekochte ruggen van al die gelezen en vaak weer vergeten boeken verzameld en netjes op alfabet gerangschikt. Uithangbord met verletterde persoonlijkheid.  Dan kunnen gasten in afwachting van hun eerste glas, even rechtstaan en uit de titels die ze al dan niet herkennen, een verleden van lezers verzinnen.

Ik moest er maar eens werk van maken, van die kast. Nu kan het nog. Straks worden boeken en hun kast, samen met bibliotheken, voorgoed afgeschaft. Verbannen tot curiosa voor oubollige verzamelaars. Binnenkort lezen we alleen nog van iPad , Kindle of Samsumg schermen. Die stap voorwaarts bespaart alvast een boel plek en het gedoe met bladwijzers is dan eindelijk voorgoed gedaan. In de plaats, het risico op een lege batterij net voor de ontknoping. Lezen in bad enkel nog voorbehouden aan lefgozers.  Ik zal na een tijdje de geur en het gevoel van papier wel eens missen, alsook die kleine prettige onbewuste bewegingen. De bladzijde die je bijna hebt gelezen tussen duim en wijsvinger oplichten om dan, eens het laatste woord bekeken, het blad om te slaan en met de vlakke hand de omgeslagen pagina zacht glad te wrijven terwijl je alweer verder leest.  Maar een tablet is vooruitgang.  Ik heb ondertussen ook zo'n hebbeding en handig is het zonder meer. Met zijn onbeperkte lettergrootte garantie voor eeuwig lezen zonder leesbril, toch voor zolang eeuwig duurt.

zaterdag 3 december 2011

Wederom onderweg



Ik vraag me wel eens af of er een kantelpunt was, een gebeurtenis waar het onherroepelijk fout is gegaan. Telkens eindigt die oefening bij het begin. Het kaartjesplan om ons op gang te duwen: drukken in België en overvliegen naar de US. Het leek me zo geflipt, dat was toch zonder meer een keer of drie langs alle kanten op zijn haalbaarheid gecontroleerd? Verder een rijtje toekomstige klanten, waaronder klinkende namen als Microsoft, die geduldig op ons wachtten? Ik herinner me dat eerste "business plan", ik heb het nog wel ergens zitten. Geen cent van al wat op dat plan stond werd ooit gefactureerd.  Wat "break even" na wat maanden had moeten worden, werd een nijpend cash tekort. Een paar van onze maandelijkse vergoedingen werden uitgesteld, de beloofde rente nooit betaald. Zo leerde ik dat het gewicht van het woord "belofte" niet voor iedereen even zwaar weegt. 

In essentie kwam het na die valse start nooit meer goed.  Het onovertroffen talent om de schier onuitputtelijke reeks geldschieters te overtuigen hun brieventas te trekken en in het netjes per powerpoint gepresenteerde luchtkasteel te investeren, deed de rest. De overduidelijke noodzaak om in eigen vlees te snijden werd telkens weer vooruit geschoven.  Van investering naar te converteren lening en terug omgekeerd, met als finale doodsteek, een zelfmoordlening van een "venture debt" bedrijf (alleen de naam al). Keer op keer een opwaartse discontinuïteit in de immer dalende cash grafiek.  Bij elke vreugdedans rond het kampvuur van vers geld, werd met hernieuwde overtuiging over het veroveren van de wereld gedroomd. Hoe meer cash er binnenkwam hoe sneller het moest uitgegeven dacht ik soms.  Een nog absurder business plan werd uit excel getoverd, de spreadsheet cellen voor even terug gewillig groen. Was er niet ooit een plan met tien nieuwe klanten per maand en heeft daar iemand ooit echt in geloofd? Het oprichten van een US kantoor als ultiem bewijs van met karakter volgehouden grootheidswaanzin, de kersverse ceo van het “far west” kantoor, als driest hoogtepunt in een half dozijn volledig foute aanwervingen.

Ik zat er de laatste jaren met een zekere gelatenheid naar te kijken. Misschien was ik het wel die megalomaan met ambitie en verspilzucht met investeren verwarde? Dus concentreerde ik me op de taken waar ik wel iets van begreep. Bijna altijd was dat prettig werken. De verzonnen overvloed sijpelde ruimschoots door in de vorm van een aangename groep goed opgeleide collega's en een degelijke vergoeding. Ik kreeg het volle vertrouwen en alle vrijheid om wat gevraagd werd naar eigen goeddunken in te vullen. Dat zoiets niet zou blijven duren wist ik ook wel, dat zag het kleinste kind. Had ik naar boven moeten stappen en op de tafel moeten slaan om de verzamelde, blijkbaar wereldvreemde intelligentie met indrukwekkende cv's als stille getuige van hun kunnen, tijdens een bestuursvergadering de beginselen van gezond boerenverstand in herinnering te brengen? Alsof er iemand had geluisterd. Alsof het een verschil had gemaakt.

Terug van vakantie stapte ik de poort van Hades binnen. Geen scenarist die zoveel lelijkheid bijeen durft schrijven, de geloofwaardigheid ver voorbij. Soms denk ik dat er enkel nog wat amoureuze verwikkelingen hadden bijgemoeten om een rijpe sappige jaargang van een soap mee op te vullen. Ooit verzin ik die zelf, schrijf ik alles uit, en word alsnog rijk en beroemd aan die hele zielige farce van de laatste maanden.

Met november leek de orgie van onvoorspelbare gore wendingen dan toch tot rust te komen. Overal afgehakte hoofden van onschuldige welwillende collega's. Eerst weken met een wortel voor het hoofd aan de gang gehouden, om daarna als natte onbetaalde dweilen in een hoekje te worden gekeild. Het blijft me verbazen dat ik die slachtpartij overleefde, maar van verder doen alsof er niets gebeurd was, bovenop dat knekelhof van geofferde collega's, kon wat mij betreft geen sprake zijn.  Een maand, dat kon nog wel. Wat weken om mijn bureel op te rommelen, een deel van het achterstallig loon te innen en op een enigszins fatsoenlijke wijze afscheid te nemen van de voorbije jaren. Verder denk ik niet dat er lang om mijn besluit getreurd werd. In de glinsters in de ogen van mijn baasje, toen hij zei dat mijn vertrek een "zware slag" was, las ik, net voor hij zijn blackberry begon te bepotelen, veel meer opportunisme dan teleurstelling. Net zoals hij me vroeg hoe lang "onze" IT'er nog op de loonlijst nodig was, zo ook zal mijn lot wel ergens besproken zijn. Mensen zijn "resources", toch? Ik zag hem de getallen in de "reken jezelf rijk" spreadsheet nog maar eens verschuiven. Het "break even" scenario kwam weer wat dichterbij met als toetje wat minder aandelen om te delen. 

Dus verhuisde ik nog voor even naar het nieuwe kantoor. Prachtige loft, schitterend uitzicht. Hipper zo dicht bij huis is haast onmogelijk.  Rechts van mij het haventje, verder weg het MAS. De masten van de boten gericht naar de hemel. Dienen die niet om te dromen van vertrekken, van vluchten en herbronnen? Mij wijzen ze smalend in de richting van gerateerde bescheiden financiële onafhankelijkheid. Het MAS in zijn modern baksteenrood, een vernieuwde versie van de kathedraal, het nieuwe baken in de skyline van de stad. Museum, bij uitstek een tempel voor bewaren en herinneren. Ik kon bij dat contrast tussen vluchten en eeuwigheid en in dat prachtig decor wel eens zitten wegdromen. De novemberlucht, veelal helder, zorgde vooral bij zonsondergang voor hallucinante kleurenspektakels. Eens ik mezelf had weggedraaid van het oude kantoor met zijn "schoon verdiep" en zijn gietijzeren "stairway to heaven", kwam er af en toe wat twijfel aanzetten. Welke loonslaaf van vijftig zegt in crisistijd zijn job op zonder uitgewerkt alternatief? Was ik slachtoffer van misplaatst eergevoel? Nam het ego nog maar eens zijn voorsprong op gezond verstand?

Anderzijds, veel professionele voldoening valt er in het doorgestarte avontuurtje niet te rapen. Een tijdelijk sapjesdieet zonder provisiekast voor later? Het lijkt nog maar eens een nieuwe versie van de zoveelste vlucht voorwaarts.  Wat als de broeksband niet nog nauwer kan? Of als er tijdens die opgelegde anorectische periode een volgende klant of werknemer met wat minder sympathie voor magerzucht het voor bekeken houdt? Overleven tot "break even" lukt misschien nog wel. De nieuwe bestuurders schitteren als crisis managers. Met strakke vastberaden hand en met de voeten op de grond, brok per brok de chaos opkuisen. Maar wat daarna? Wie werkt er een realistische groeistrategie uit en wie zal die betalen? De centen binnenhalen zie ik desgevallend nog wel lukken. Genoeg verkoopstalent om een volgende wat overschot uit zijn brieventas te lullen: het bedrijf draait toch "break even", dat het hongerdood is blijkt niet uit een kwartaalbalans, nog minder uit een powerpoint. Maar waar zit straks de visie? Wie zal in staat zijn om meer te doen dan het verse kapitaal ook deze keer voorgoed in een bodemloze put te doen verdwijnen?

De software die we bouwden werd een vreemd geval.  Een gevolg, denk ik wel eens, van het gebrek aan focus. Tenzij de wereld veroveren met als stichtend voorbeeld salesforce.com, onder de noemer focus valt.  Het is een flexibele en krachtige maar complexe motor die in veel omgevingen kan ingepast, maar nooit zonder dat er eerst een prijzig team aan de knoppen sleutelt om het zaakje bij te stellen en later draaiende te houden. Ik hield wel eens een genegeerd pleidooi om enkel nog op "food & beverage" te werken. Een duidelijk doelpubliek met relatief uniforme noden en voor zover ik weet, nauwelijks concurrentie van een gelijkaardig product als het onze. Enkel met dat soort gekozen beperking, is schaalvergroting in de breedte een realistische optie. Als exit was verkoop aan Vistaprint, net als Albumprinter, een mooie toekomst om bij weg te dromen.  Als alternatieve strategie met meer ambitie, ons beperken tot de motor en de integratie trajecten over te laten aan derden. Kort door de bocht, het doorstartplan van de eerder opzij geschoven "partner".

Het doet er niet meer toe. De laatste maand is om, zowat elke werkdag van die laatste maand verdween in een rood-oranje gloed die zich knus tegen het MAS kwam aanschurken. Alsof het museum zelf, als herinnering voor later, het laatste licht uit de dag zoog en zijn rood ervoor in de plaats gaf. 


Vooruit dan maar, 66 maanden later, met de duivel op mijn hielen, met een knipoog van de maan, de deur dicht en wederom, onderweg.