zaterdag 13 augustus 2011

Afscheid

De aanzet was voorzichtig, haast zacht. Een verlegen bezoeker zich van zijn ongewenstheid bewust. Eerst zat hij stil, met zijn handen in zijn schoot gevouwen, neergeslagen ogen, zijn oren opgeplooid. Later werd hij wat actiever, ging wat wiebelen op zijn stoel, keek akelig in mijn ogen, stapte rond, maakte geleidelijk meer herrie, om dan uiteindelijk af te maken waar hij voor kwam. De boel te slopen. Ik vond het achteraf best vriendelijk van het leven om alvast die onvermijdelijke streep met mondjesmaat mijn dagen in te loodsen. Het is niet iedereen gegeven en het gaf me tijd aan hem te wennen ook al went hij nooit.

Een vervelende maar makkelijk te behandelen infectie van de dikke darm, zo ging het van start. Aan het infuus met antibiotica, meer moest dat niet zijn. Maar bij het bekijken van de resultaten van een bloedanalyse zag men wenkbrauwen naar de hemel trekken. Dat zat lelijk fout. Een beenmergpunctie en wat dagen later viel de eerste naam met kwalijke reputatie. MDS, zo heette het kruis dat mijn vader zijn berg moest opzeulen. Een wat ongewone mutatie van het beenmerg. Zijn bloed werd langzaam soep. Geen behandeling gekend, aan een prognose wou niemand zich wagen. Prettig is het nooit: ademnood, infecties allerhande, bloed dat lastig stolt indien vandoen, maar onmiddellijk gevaar is er niet. De evolutie van de kwaal is veelal traag en nooit voorspelbaar. Soms gaat het jaren goed en is er wel iets anders in een mensenlijf dat eerder faalt, soms wordt MDS kwaadaardig en bevordert het zichzelf tot leukemie.

Ik vond die tijding wegen, en onmiskenbaar als signaal. Stond hij op vertrekken en voorgoed? Ik was er niet gerust in. Hypochonder van nature, ging ik zonder haast of aandrang vast wat dichter staan. Met kleinkinderen is dat makkelijk zat. De dierentuin, Bokrijk of de zee. Hij wou altijd mee. Zetel zitten was zijn ding niet. Over ziek zijn werd er niet gepraat, en de eerste jaren was er nauwelijks wat te merken. Later werd het duidelijker. Die ene keer in Bokrijk bleef hij achter en zag ik hem met moeite het slentertempo volgen. Zijn adem en zijn hart waren aan het spurten in een poging zuurstof in zijn lichaam te verspreiden. Tevergeefs, geen rode bloedcel over om de opgehapte lucht te transporteren. Het afscheid zonder woorden kwam aan zee. We liepen op het strand naast elkaar te zwijgen, de rest van het gezelschap liep voorop. De buitenwereld uitgegomd. De stilte stoorde niet, was veeleer de essentie. Met de maskers afgelegd liepen er twee mannen naast elkaar, de ego's aan de kant. De onbeschermde naakte ziel werd tastbaar en het verbond van liefde werd, misschien wel voor het eerst en zonder omhaal doorgegeven. Voelde hij het ook vraag ik me wel eens af.

Een aantal jaren bleef zijn ziekte min of meer stabiel. Af en toe probeerde de dokter wel eens iets, zo kreeg hij ook een EPO kuur. Niet dat het hielp, maar het hield hem bezig. Hij vond het wel wat hebben en maakte grappen over het doorverkopen van het spul aan wielrenners met meer ambitie dan gezond verstand. Maar die ongewenste bezoeker was niet zinnens eeuwig rond te hangen. Hij voelde zich wat achteruit gegaan en bij een volgende controle en tweede beenmergpunctie viel dan toch dat lelijk woord. Leukemie. Hij kreeg de "keuze" van de dokter. Palliatieve zorgen onder de vorm van frequente bloedtransfusies die na een tijdje zoveel van zijn lichaam zouden eisen dat ook die moesten stopgezet. Onvermijdelijk zou dat zijn einde zijn. Hij koos de chemokuur. Drie sessies gespreid over negen maanden. Vergif in zijn lijf om alle beenmerg uit te roken. Weken in een steriele kamer in de hoop dat het lichaam zich zou herstellen en terug echte bloedcellen zou aanmaken. De risico's waren niet gering. Een derde gaat er aan ten onder, een ander derde overleeft het zootje maar is nog even ziek als negen maanden eerder. Een laatste derde krijgt wat extra jaren kwaliteit om van te leven.

Hoe bang was hij toen hij met zijn tandenborstel in zijn cel verdween? Het braniemasker stond al lang terug op. Er werd gezwansd en over niemendalletjes gepraat toen de eerste druppels van het chemospul zijn aders in verdween. Een week nadien vertrokken we op vakantie. Hij leek zijn oude zelve, maakte vrolijk grappen met verplegend personeel, de poetsvrouw en de dokter. Er was geen reden om te blijven. Tijdens de vakantie werden de berichten grimmiger. Eerst vertelde hij zelf nog aan de telefoon wel ziek, maar nog niet dood te zijn. De cynicus hield stand. Wat dagen later verdween hij in een half bewusteloze toestand. Wat met bloed te maken had was uit zijn lijf gedreven. Hij overleefde op transfusies en antibiotica en verviel van de ene infectie in de andere. Toen zijn nieren blokkeerden hing mijn broer aan de gsm. We moesten ons op het "ergste" voorbereiden. Zo zeggen dokters dat. Een dozijn telefoontjes en wat uren later vertrok ik met de nachttrein richting London. Vreemde slapeloze nacht. Haast lege trein en wazige gedachten. Een taxirit naar London City Airport. Op de middag stapte ik zijn isoleercel binnen en knalde op een beeld wat voor altijd in mijn ziel gekerfd is. Hetzelfde bed, met daarnaast dezelfde moeder en in het bed een nauwelijks te herkennen lichaam. Tandeloze mond, ingevallen aangezicht, kaalgeschoren hoofd, pompende ademhaling, gesloten ogen en zijn hoofd lichtjes scheefgezakt. Mijn moeder kondigde mijn aankomst aan. "Kijk eens wie hier is", brulde ze in zijn oor als tegen een oude seniele man. Hij reageerde, bracht schokkend zijn hoofd wat van het kussen. Probeerde dan zijn ogen te openen. Er verschenen rimpels op zijn voorhoofd en trillend ging een enkel ooglid millimeters open, het andere bleef toe. Het leek voldoende en hij liet zich uitgeput terug achterover zakken. Ik denk vandaag nog steeds dat hij me toen herkende.

Er volgden vage dagen. Ik zwalpte tussen ziekenhuis, mijn moeder en het stille huis. De artsen kregen de nieren terug op gang. Zou hij de eerst chemokuur dan toch nog overleven? Maar er verscheen geen witte bloedcel in zijn lijf en wat later ging het terug fout. Acht augustus 2005 rond tien uur 's avonds, het ziekenhuis was stil en donker. Ik zat te staren naar zijn pompend lijf. Al dagen was het aan de slag om ondanks alle ontij, om ondanks het volledige gebrek aan verweer, te blijven functioneren. Het tempo van zijn ademhaling was hels, zijn hartslag in het rood. Ik gaf het op in zijn plaats. Kwam het deze keer goed dan nog zou hij van zijn kwaal niet verlost zijn. Verdere behandelingen van hetzelfde soort leken evenmin een optie. Ik stond op, raakte met de rug van mijn wijsvinger zijn rechterarm en fluisterde, "laat het nu maar, ga maar, het is goed geweest". Een paar uur later was hij dood.

1 reacties:

Een reactie posten