In de auto, op weg naar kantoor. De gsm duwt me naar de kant. Voor ik opneem weet ik wat er komt. Mijn broer, het is zover. De wereld wordt van gel. Kort gesnik zonder tranen. Rechtsomkeer naar het ziekenhuis. Is dat nog wel het juiste woord? De verpleging schrikt. Ik ben te vroeg en toch te laat. Ze zijn nog met zijn lichaam in de weer. Een dode in een hemdje steken, zijn tanden worden terug in zijn mond gewriemeld. Vreemde job. Ik lummel in de gang, mag wat later in de kamer. Slapen zonder zorgen, zo lijkt het wel. De kramp is weggestorven uit zijn aangezicht, zijn pompend lijf van gisteren is stil gevallen. De symmetrie teruggevonden in de dood. Kort gesnik zonder tranen. De verpleger die me binnenlaat verdwijnt verlegen. Ik blijf alleen. Een half uur later komt mijn broer, die van de gsm, samen met mijn moeder. De oudste komt wat later. We hangen in de kamer, staren naar zijn lichaam. Wat doen we daar? Er passeert nog meer verpleging, ze brengen koffie. Verschillende reacties. De spontane blonde mijdt ons, de stille allochtone hurkt naast mijn moeder en maakt een praatje over hem. We vertrekken. De verpleging informeert of zijn lichaam mag verplaatst. Aan zo'n steriele kamer hangt een wachtlijst. Ergens maakt een zieke nerveus zijn ziekenhuisvaliesje klaar.
Er volgt geregel. Sterven gaat niet zonder paperassen. De begrafenisondernemer komt op de koffie, de bankrekening moet verzegeld. Ook dood kleeft er geld aan een mens. Het is routine, de dingen gaan hun gangetje. Ik wil schreeuwen, maar de wereld is nog steeds van gel. Het leven kan niet zomaar verder gaan. Maar dood gaan blijkt banaal. Is dat een troost? Onderstreept het niet de zinloosheid van wat voorafging? Eenenzeventig jaar van vreugde en verdriet, van teleurstelling en van hoop, van verbrokkelende illusies. Wat overblijft is een vrouw die haar resterende jaren verder rouwt, wat feiten in een nutteloos archief en vermengd genetisch materiaal. Is dat waarom het draait? De oneindige voortplanting van de onzin?
Onze jongste beleeft het met een peuterhoofd van vier. Vraagt wat over dood en speelt dan verder met zijn duplo. De oudste negeert het stoïcijns. Wat dagen later gaan we "groeten". Gezelschap voor mijn moeder, voor mij hoefde het niet meer. Zijn lichaam is een opgemaakte pop, de lijkkleur weggepoederd. Het is lelijk en ik wil er weg. Na getwijfel, namen we de oudste mee. Terug buiten gaat ze wenen. Dat lucht ook ons op.
De dag voor de dienst wordt zijn lichaam verast. Het is een kwakkelende zomerdag. Wispelturig wolkendek met af en toe een bui. Uit het niets een donderslag. Ik gniffel: is dat zijn ziel die opstijgt, staat hij te bonken op de hemelpoort?
Mijn moeder wil het kort en sober. Geen oeverloze litanieën, ze wil het liefst geen dienst en vooral geen mensen om zich heen. Schaamt ze zich voor haar verdriet? De dienst duurt hooguit een kwartier. Een man komt wat praten, we laten wat muziek spelen. De jongste broer op zijn gitaar, een Frans chanson uit de cd verzameling van mijn vader. Veel volk is er niet. Familie uit het Waasland, mensen uit de straat, een paar ex-collega's, wat bekenden van mijn broers en van mezelf. Na de dienst, de urne in de wagen, wij er achteraan. Een lijkstoet voor vijftig meter. De strooiwei is vlakbij. Wat volgt is haast hilarisch. Een jongen van mediterrane oorsprong, achttien met wat moeite, heeft zich in een grijs "jacquet" verkleed. Op zijn hoofd een te kleine hoge grijze hoed. De jongen met de urne in zijn handen, schrijdt ongemakkelijk het weitje op. Daarrond het volk strategisch uit de wind geplaatst. De wind is speelziek. Blaast die de as straks toch nog in de richting van de mensen? De jongen probeert niet op de uitgestrooide as te stappen. Hij zwalpt tussen onzichtbare obstakels, restant van vaderschap. Terwijl zijn as, speelbal van de wind, voorgoed verdwijnt, zie ik hem voor me. Zijn laatste grijns om de slecht opgevoerde "commedia dell'arte" met zichzelf in de hoofdrol. Hij haalt zijn schouders op en mompelt: "aangeklede aap".
0 reacties:
Een reactie posten