Met alles wat ze bij elkaar konden harken kochten ze een nieuwbouw appartement. Hun ouders knipten de couponnen die ze wilden missen en de bank zorgde voor de rest. Wat eerst een onverantwoorde maandelijkse aflossing was, een gapend terugkerend gat in het budget, bleek op het einde van de hypotheek een habbekrats. De inflatie van de jaren '70 had ook zijn positieve kanten voor de kleine Belg. Ze trokken naar de grote stad omdat hij daar werk gevonden had. De immer optimiserende mens moest het pendelen en "job hoppen" nog verzinnen. Verhuizen was waar de tijdsgeest hen toe aanzette. Voortaan zouden ze wonen in een stad met een heuse kathedraal, een wereldhaven en een rivier met ambitie. De inwoners alom gehekeld om hun arrogantie en ongenuanceerd stadschauvinisme. Die stad werd nooit hun thuis, maar de kinderen zouden er hun jeugd en weemoed van later vinden. Ze zouden er niet zonder trots opgroeien met platte a's en scherpe i's zonder het zelf ten volle te beseffen. Vuile klanken op de tong, onuitwisbaar voor de rest van hun dagen. Het appartement was krap bemeten en net na aankoop ontstond er paniek. Onverwacht bleek er gezinsuitbreiding op komst. Wat als de jongste telg een dochter bleek? Hoe moest dat dan? Twee jongens en een meisje op een kamer die al aan de kleine kant was voor twee? Maar de natuur was hen goed gezind, ook al hoopte mijn moeder misschien wel stiekem op een dochter. Twee maanden voor de verhuis werd mijn jongste broer geboren. Met een ferme dosis creatief stapelen pasten die drie zonen netjes in dat nieuwe kamertje.
De wijk waar ze naar verhuisden was volop in ontwikkeling. Van moeras geroofde grond. Vroeger recreatieoord voor stedelingen. Die staken met de veerboot de rivier over om langs de dijk te flaneren of zich in één van de talrijke mosselrestaurants te versterken. Maar de stad moest groeien, ook langs die kant van het water. De grond werd systematisch onteigend, de restaurants en villa's met zicht op de rivier werden gesloopt. De zompige ondergrond werd opgehoogd met de aarde die uit havendokken werd gegraven. Er kwamen brede lanen netjes en planmatig aangelegd. Het gedachtegoed van Le Corbusier, de "bon ton" van dat moment. Wat werd gebouwd varieerde met de tijd en straat. De kant waar zij terecht kwamen was er één met laagbouw. Appartementen, of voor wie het zich kon permitteren, een bel-étage. De auto, weliswaar voorlopig nog enkel voor de beter gegoeden, moest binnen staan. Dat daarmee de tuin van keuken en woonplaats werd afgesneden was van geen tel.
De verhalen die ik meedraag van die eerste jaren zijn een warrig kluwen van steeds opnieuw vertelde anekdotes en vage beelden waarvan ik vermoed dat er ook een paar oorspronkelijke herinneringen tussenzitten. De chronologie is zoek en de verbanden zijn voor altijd verloren. Woensdagmiddagen vol gezelligheid. Wafels met bloemsuiker om weg te blazen ook al mocht dat niet. De oma die kwam helpen strijken. Het hoogtepunt van elke woensdagmiddag was het plooien van de grote lakens. Met mijn oma aan de ene kant, mijn moeder aan de andere, mochten wij dan schommelen op de pas gestreken katoenen meters.
Ik was naar verluidt een schroomloze taterwater. Iedereen die passeerde moest vertellen waar naartoe. Of ze naar de oma gingen en daar ook koffie zouden drinken. Of ze naar het werk of naar de winkel trokken en wat ze zouden kopen. Men vond het prachtig: wat kon dat ventje praten voor zijn hoogte. Koppig was ik ook. Dat vond niemand prachtig, vooral mijn moeder niet. Pudding die ik niet wou eten, eindigde in mijn haar en op de grond. Over mijn hoofd gekieperd door een moegetergde ouder die daarna haren mocht wassen en de pudding van de vloer dweilen. Aanhoudend gezeur waarom ik nog niet naar school mocht en mijn broer wel. Hoe oneerlijk kon het leven zo vroeg al zijn. Maar ook toen werd ik ouder, al ging dat nog beduidend trager. Tenslotte kon ik ook naar school. Ik herinner me de naam van mijn juf en de straf die ik daarom kreeg, en ook wel hoe onbegrijpelijk ik dat toen vond. Hoe het kwam weet ik niet, maar met mijn nog niet getemde verbale kleuterenergie maakte ik van haar naam "revolver" terwijl ze eigenlijk De Volder heette. Het werd meteen mijn eerste aanvaring met de ogenschijnlijke willekeur van extern gezag. De hoek in moest ik. Om me te bezinnen over zoveel ongehoorde vrijpostigheid. Vreemd hoe dat is blijven hangen, ik ben haast zeker dat die herinnering oorspronkelijk is. De restanten van een kleutertrauma. Was dat de eerste kras?
Tegenwoordig worstel ik er zelf mee, als vader. Makkelijk is het allerminst: spontaniteit in goede banen leiden zonder de creativiteit te smoren? Hoe moet ik bramen schrapen van hun prille ik, zonder in hun tere ziel te krassen? Wat gaan zij zich later herinneren van die eerste jaren? Wat zal blijven hangen als hun eerste kras?
2 reacties:
oh, dat ik dat gemist heb: Peter als een spraakwaterval. :-)
Mooi stukje. Doe zo voort!
Die mosselen zijn er nog steeds, weet ik als eentje van de verkeerde kant van het water ;)
In jouw plaats zou ik aan een boek beginnen denken hoor!
Een reactie posten