woensdag 12 januari 2011

Moederstad


Op het einde van het jaar gaat de knip op iedere zichzelf respecterende kantoordeur. De vakantiedagen moeten op, het licht moet uit en de verwarming moet af die laatste week. Dat scheelt in CO2 en kosten. De uitgebraakte massa verhuist van bumperfile op de snelweg naar de wachtrij aan de winkelkassa of schuifelt gezellig langs flikkerende etalages. De straten ruiken naar warme wafels, glühwein en parfum. Keuvelsfeertje, de winkelstad meer dan ooit te mijden. De leukste week om aan het werk te zijn. Niemand stoort en vooral niemand om te storen. Het werkgeleuter daalt naar nul en dat scheelt direct een stuk in concentratie. Maar het concentreren lukt me niet, de reden blijft ongrijpbaar. Ik vlucht dan maar naar buiten, weg van mijn geïmproviseerde thuiskantoor. De hort op, op kosten van de baas. Aan uitstaande overuren geen gebrek, mijn geweten pruttelt voor een keer niet tegen.

Op zoek naar mijn geboortehuis in een trage provinciestad. Een voetbalclub en zomerfestival als uithangbord en verder onbekend. Ergens in het Waasland, aan de gemanipuleerde meanders van een vergeten rivier. Nog niet zo heel lang geleden een open riool van menselijke en industriële overschotten maar tegenwoordig vrij van overmatige stank. Ik neem mijn moeder mee. Daar, in die verbrokkelde straten werd ook zij geboren, daar werd zij volwassen en verliefd, vandaar volgde ze mijn vader naar haar leven van later. Met de uithouding die enkel moeders kennen, onvermoeibaar zwoegend voor de toekomst van haar kroost en het welbehagen van haar man. Tot het kroost het huis uitging, en de man het leven liet. Zo ging ook zij dood, al bleef ze ademen, al klopt haar hart nog steeds. Toen ik haar vroeg of ze zin had me naar mijn geboortehuis te gidsen aarzelde ze geen ogenblik. Het verraste me een beetje, hoe verpieterd ze daar ook zit te zitten met haar hoofd in een dagelijkse dosis televisie en in het zwijgende gezelschap van de gapende holte die mijn vader liet, zo moeilijk is ze uit haar zetel los te wrikken.

Het stadje is verprutst. Dat we met zoveel regelneven toch zo'n stedenbouwkundige gedrochten kunnen kweken blijft verbazen. Er was ooit charme merk je met wat goede wil. Het plein zuigt licht en lucht. De statigheid van de post en het gerenoveerde gemeentehuis insinueren een zweem van wat ooit in stijl geëtaleerde rijkdom moet geweest zijn. Maar eens het plein af, is het ongecontroleerde woekerende chaos. Er staan nog pareltjes her en der verspreid, maar wat er tussen stond werd ergens in de loop der tijd gesloopt. Er kwam willekeur voor in de plaats. Zelf herinner ik me nauwelijks iets van de stad. Ik kwam er vroeger nochtans vaak. Altijd achterin de auto. Samen met mijn ouders en mijn broers deden we een keer of wat per maand de ronde van de tantes en de ooms. Snoepjes van de oma's, zakgeld van de opa's. Die bleven honkvast zitten waar ze zaten. Af en toe ging er ook wel eentje dood en was het samenkomen om te rouwen met wat koffiekoeken in de maag en een "druppeltje" in het verdwaasd gemoed. Twee oma's en twee opa's, een tante een oom, allemaal te jong verdwenen, straks voorgoed vergeten.

Naarmate we de rand van de stad naderen ondergaat mijn moeder een onverwachte metamorfose. De gps moet af, zij toont me wel de weg. Ze foetert wat op gewijzigde eenrichting straten maar loodst me feilloos achterdoor. Het dringt voor het eerst tot me door dat hier haar thuis is en nergens anders, ook al is ze hier al vijftig jaar vertrokken. Eens de rand van de stad bereikt gaan er lang gesloten deksels van goed bewaarde dozen open en verschijnen opgeborgen maar nauwelijks vergeelde herinneringen. Ze leeft op, het lijkt wel of ze met het vrijlaten van dat verborgen verleden de last van haar jaren opzij zet. Terwijl ze de richting blijft aangeven vertelt ze aan één stuk door. Wie waar woonde en naar waar verhuisde. Waar de oom café hield, waar haar meter in het rusthuis eindigde, waar het kerkhof is en waar ze voor het eerst ging werken. Dat plekje waar ze met mijn vader stond verliefd te zijn. In het centrum stokt de woordenvloed voor even. De straten liggen opengebroken en van wat vroeger rijweg was resteert nog nauwelijks iets. Maar het duurt niet lang. We parkeren op de markt en ze wijst me de post met ernaast het parkje waar mijn vader ons naartoe nam om overtollige kinderenergie te lossen. Het gemeentehuis aan de overkant, waar mijn vader twee dronkaards die er altijd rondhingen, als getuige ronselde en hen voor mijn geboorte liet tekenen. Een zakcent als beloning, het onderhouden van een dronken status gaat niet zonder middelen. We verlaten het plein en de woordenvloed lijkt nog te verdichten. Geen huis passeert of er hangt een verhaal aan vast. Het supermarktje was een cinema waar ze met mijn vader ging, ook toen het nog niet mocht. Het hoekhuis was de bakker. En daar in dat huis, woont nu haar allerbeste vriendin van toen. Het valt me op hoe ze aarzelt, misschien wil ze de confrontatie met wat voor altijd is verdwenen ontwijken en ziet ze in die oude vrouw die haar vriendin was haar eindigheid gereflecteerd. Ik vraag me even af wat daar kan achter schuilen maar de gedachte verdwijnt alweer in het volgende verhaal. We passeren een huis waar ze als kind van nog geen tien met haar zus is moeten wegvluchten omdat het bomalarm ging loeien en iedereen de straat af moest. Een paar dagen later viel er een V1 een paar huizen naast dat van hen. Doden in de straat, hun dak in puin. Ze is nog steeds aangedaan nu ze de herinnering ophaalt. Tenslotte bereiken we mijn doel, maar er valt niets te zien. Het huisje waar ik werd geboren is gesloopt en er staat iets "nieuws" waar ik me op geen enkele manier iets bij kan voorstellen. De hoek om dan maar, daar staat haar ouderlijke huis. Vaag herinner ik het me van al die bezoekjes aan de oma en de opa. Even wordt ze stil. Waar ze zolang woonde met haar ouders en haar zussen, waar ze later, het huis al lang uit, wees werd. Maar dan vertelt ze honderduit. Haar vriendin woonde toen nog naast haar. Ik zie ze voor me, twee meisjes van een jaar of tien die met gevlochten staarten al giechelend de straat op en af rennen.

Mijn moeder in haar stad, ooit jong en overvol van wat nog komen moest, heeft haar leven met het overlijden van mijn vader voorgoed opgeborgen, maar hier, terwijl ze in alle richtingen en tijden tegelijk verdwijnt, zie ik een vrolijk meisje van tien, een oorlogskind, een tiener met zijn loeten en een jonge vrouw die toen de toekomst had. Voor even lijkt ze terug te ademen, voor even is ze terug een mens en gooit ze haar zelfverzonnen gewaad van overbodig geworden eenzame moeder en echtgenote van zich af, voor even is ze terug zichzelf van vroeger.

1 reacties:

Els04 zei

Mooi!!! Ik zie je mama voor mij...

Een reactie posten