En toen, net toen het licht aarzelend terug in de dagen kwam, werd ik geboren. De duisternis was moegeknepen, de dag was leeg, de equinox verder af dan ooit. Op dat moment, toen de zon die onderging, met wat rek zijn eigen opkomst nog kon zien, zoals een gekke hond die achter zijn staart aanzit, toen zag ik voor het eerst het ongefilterd daglicht.
Mijn moeder laat nooit na om de enigszins ongewone opeenvolging van gebeurtenissen die leidden tot mijner ter aarde bestelling, te verhalen. Hoe de weeën al op kerstdag kwamen opzetten, en ze op een kerstkind wachtte. Hoe die even plots terug ophielden, alsof ik voor mezelf had uitgemaakt dat de symboliek van verlossing, te zwaar zou wegen. Toen al die twijfel tussen behoefte aan, en schaamte voor, een overdosis aandacht. Van telefoon of gsm geen sprake, dus toen het zaakje zich vier dagen later een tweede keer op gang trok, moest mijn vader op zijn fiets de winter in, op zoek naar ziekenhuisvervoer en medische begeleiding. Eerst nog werd mijn oma opgetrommeld alvorens de jonge man die hij toen was, op zijn fiets de spekgladde straten ging trotseren. De melkboer, met zijn bestelwagen als lokaal alternatief voor ziekenwagen, en de huisdokter die twee straten verder woonde, moesten mijn geboorte in goede banen leiden. Zijn verbazing, toen hij een half uur later puffend terug thuis verscheen, om te constateren dat ik weliswaar nog aan de navelstreng bungelde, maar de moederschoot voorgoed verlaten had. Toen de dokter even later aankwam en vroeg of moeder en kind nu eigenlijk nog wel naar het ziekenhuis hoefden, antwoordde mijn vader zonder aarzelen "absoluut". Dat lijkt nu, jaren na zijn dood, nog steeds één van zijn meest memorabele uitspraken.
Dat huis, mijn geboortehuis, stond in het centrum van een kleine stad. De indeling zoals dat toen de norm was voor gezinnen waar ik in geboren werd. Een rijhuis met rechtsvooraan de zitkamer, verboden voor bewoners zonder gasten. Achteraan de keuken met de stoof die als verwarming en fornuis dienst deed. Een voorraad kolen in de schuur en een koertje met een hok. In dat hok, een plank met een gat en een geur die zich laat raden maar in woorden niet te vatten is. Bovenaan de onverwarmde slaapkamers. Van wat tegenwoordig wooncomfort heet was geen sprake, ook niet in de versie van een halve eeuw geleden. Daarvoor ontbrak het geld. Maar er zweefde toekomst in de lucht nu de putten van de oorlog volgestort raakten. Met herboren energie ging de wereld aan de slag. De Belgische economie, ongehinderd door zure regen, ozongaten, broeikasgassen, mondializering of de onzinnigheid van Vlaamse splitsingdrang, zou weldra overuren draaien. Het beste moest nog komen, en ik kreeg met mijn ontstaan het noodzakelijke voorrecht om daaraan deelgenoot te worden.
Negenveertigjaar later is het beste langsgekomen maar het lijkt alweer op weg naar andere contreien. Dat huis waar ik met aandrang in het leven werd geduwd is naar verluidt samen met het buurhuis versmolten en gemodernizeerd. Mijn moeder werd een bejaarde vrouw, mijn vader is wie weet waar. Misschien zit hij in het verzonnen hemelrijk samen met de melkboer en de dokter kaart te spelen, en te lachen om al dat aards gedoe van toen. En ik, ik moet het niet, het eindejaar. Al die mensen met hun lijstjes over hoogste, laagste, beste, kortste van wat is geweest of straks zal komen. Waartoe dient dat numeriek gezwets dan? Willen ze al samenvattend of voorspellend wat warmte in de dagen tellen? Zoeken ze tevergeefs samenvattende structuren? Chaos vatten in het keurslijf van een spreadsheet cel? Niet alles heeft behoefte aan controle of structuur. Mij maakt het enkel melancholisch, maar tegelijkertijd kan ik het tellen zelf niet laten, omdat een verjaardag nu eenmaal net om tellen gaat.
Maar dit jaar wroet er minder weemoed in mijn hoofd. De dagen zijn van glas, verstrooiing in de vorm van een verslaving aan "Music for Life". Ook daar gaat het om tellen, maar dan om geld. Over oorspronkelijkheid gesproken. Ik zit er op de achtergrond dag en nacht en via de webcam naar te gluren. Gefascineerd door dat vrolijke liefdadigheidsinitiatief met in het centrum drie opgesloten sapjesdrinkende jonge energieke stubru medewerkers. Vanuit hun glazen stulp praten ze pretentieloos de dagen aan elkaar en wriemelen ze zich hongerig en moe maar altijd opgewekt doorheen de nachten. Het is Vlaanderen zelf, in zijn Vlaamse verscheidenheid en lichtjes opgeblonken hoedanigheid, die langs de collectebus passeert en al dan niet zijn stem op de radio mag laten horen. Kleuters verkochten koekjes, tieners poetsten schoenen, sportief testosteron liep van Eindhoven naar Antwerpen of roeide vanuit Oostende naar de Groenplaats, al naargelang gesterkt door jenever of isotone drankjes. Bedrijven met collegiale acties die weliswaar met naam verschijnen, maar nooit de neiging hebben de zaak voor PR doeleinden te recupereren. Politici zwaaien met gemeenschapsgeld, maar ook daar blijft de aandacht bij de zaak en nooit gaat het om de naam of kleur van de chequedrager. Al wat ademt lijkt betrokken, met voor een keertje ongekunstelde oprechtheid. Het ego blijft overwegend weggemoffeld en verschijnt er toch een mooiprater aan de microfoon dan wordt die vriendelijk maar kordaat door de presentator van zijn paard getild. De sfeer voor het huis is betoverend. Een honderdjarige leest een gedicht voor, "die hards" overnachten in slaapzak voor het huis terwijl het vriest en sneeuwt. Een spontane polonaise met honderden aanwezigen, een groep gehandicapten plakten postzegels, een zus die de spaarcenten van haar onlangs doodgereden broer doneert omdat hij op die laatste reis geen zakgeld nodig heeft.
Het is niet de vrijgevigheid die me af en toe ontroert. Ook niet de solidariteit met het niet te vatten leed van de weeskinderen. In deze lijkt het doel de uitvlucht om voor een keer iets ongewoons te mogen doen, om niet apathisch stil te hoeven zitten. Waar ik me onvermoeibaar op blijf vergapen is de onuitputtelijke hoeveelheid collectieve energie die uitstraalt van het geheel en de rijkdom aan creatieve initiatieven waarmee al die mensen komen aandraven. Ik lees er hoop in, en hoewel ik wat oud dreig te worden om nog al te veel op hoop te leunen, kleurt het blauw dit jaar wat lichter.
En zo, in een waas van verglaasde dagen, vangt mijn jaar vijftig aan. Een rond getal en alvast een eind op weg. Daarom hijs ik een banier in mijn kop en laat stille trompetten schetteren. Ik neem me voor te graven naar vergeten dagen en te zoeken naar wat woorden om ze op te schrijven. Niet dat er vergelijk mogelijk is, of al te veel te vertellen valt, maar desalniettemin, zoals Herman van Veen: "Voor ik het vergeet".